Proverbs 7

1Mijn zoon, bewaar mijn redenen, en leg mijn geboden bij u weg.
 leg Zie Job 23:12 .
2Bewaar mijn geboden, en leef, en mijn wet als den appel uwer ogen.
 leef, Dat is, gij zult zekerlijk leven. Hetgeen op bevelende manier uitgesproken wordt, bevat dikwijls een vaste belofte. Zie boven Pro 3:25 , en Pro 4:4 .
,
 wet Of, leer. Zie boven Pro 1:8 .
,
 den appel Te weten, die om zijne tederheid gans nauw bewaard moet worden; zie Deu 32:10 .
3Bind ze aan uw vingeren, schrijf ze op de tafels uws harten.
 Bind ze Dat is, heb ze geduriglijk voor de ogen om die te gedenken, en bij de hand om die in het werk te stellen. Vergelijk Deu 6:8 , en Deu 11:18 .
,
 schrijf Zie boven Pro 3:3 .
4Zeg tot de wijsheid: Gij zijt mijn zuster; en heet het verstand uw bloedvriend;
 Zeg Dat is, bemin de wijsheid en vereer haar, alsof zij uw eigen zuster ware of nabestaande, enz.
,
 bloedvriend; Het Hebreeuwse woord is zo genomen Rth 2:1 ; en vergelijk ook Rth 3:2 en de aantekening.
5Opdat zij u bewaren voor een vreemde vrouw, voor de onbekende, die met haar redenen vleit.
 vreemde vrouw, Zie boven Pro 2:16 .
,
 die Zie boven Pro 2:16 , voormeld.
6Want door het venster van mijn huis, door mijn tralie keek ik uit;
 Want Hoewel het zijn kan dat Salomo dit met zijne ogen gezien heeft, nochtans schijnt het, dat hij het voorbeeldsgewijze voorstelt, als ene zaak, die dikwijls gebeurt, en dat tot lering en waarschuwing der jeugd; gelijk Christus mede dikwijls in het Evangelie zulke voorbeelden en gelijkenissen voortbrengt.
7En ik zag onder de slechten; ik merkte onder de jonge gezellen een verstandelozen jongeling;
 slechten; Zie boven Pro 1:4 .
,
 merkte Zie van het Hebreeuwse woord aldus genomen, Job 18:2 en de aantekening.
,
 jonge gezellen Hebreeuws, zonen; dat is, jonge mannen of gezellen; gelijk bij ons het woord dochter veel voor een jonge dochter gebruikt wordt.
,
 verstandelozen jongeling; Hebreeuws, hartelozen. Zie boven Pro 6:32 .
8Voorbijgaande op de straat, nevens haar hoek, en hij trad op den weg van haar huis.
 haar hoek, Te weten, der overspelers. Versta, nevens den hoek van haar huis, waarin zij woonde.
,
 van haar huis Dat is, die tot haar huis leidde.
9In de schemering, in den avond des daags, in den zwarten nacht en de donkerheid;
 In de schemering, Te weten, des avonds. Zie van het Hebreeuwse woord 2Ki 7:5 .
,
 zwarten nacht Hebreeuws, zwartheid des nachts; dat is, als de nacht van donkerheid zwart wordt. Alzo onder Pro 20:20 , in de zwartheid der duisternis; dat is, als het zwart is van grote duisternis. En versta vs.9 van het begin en van het vervolg van dezen handel.
10En ziet, een vrouw ontmoette hem in hoerenversiersel, en met het hart op haar hoede;
 hoerenversiersel, Het Hebreeuwse woord betekent eigenlijk een kleed, of sieraad, dat wel op het lichaam gepast en gevoegd is. Vergelijk Psa 73:6 .
,
 met het hart Hebreeuws, bewaard, of behoed van harte, of voorzien van zinnen; dat is, dubbel, schalk, loos en gans voorzien met allerlei doortrapte listigheid, om te bedriegen en niet bedrogen te worden.
11Deze was woelachtig en wederstrevig, haar voeten bleven in haar huis niet;
 woelachtig Dat is, ongerust van zinnen, ongebonden van tong, licht in gebaren, vol bedrijf in ijdele werken, of snaterachtig. Alzo onder Pro 9:13 .
,
 wederstrevig, Of, afwijkende; te weten, van alle goede zeden en van de gehoorzaamheid haars mans.
,
 bleven Hebreeuws, woonden niet. Alzo is het Hebreeuwse woord genomen Exo 40:35 ; Jdg 5:16 .
12Nu buiten, dan op de straten zijnde, en bij alle hoeken loerende;
 Nu Hebreeuws, maal, maal; dat is, de ene maal buiten, de andere maal op, enz. Versta door buiten de plaats en ruimte, die voor de deur van het huis is; door de straten de gemene gangen en wijken, die door de stad en daarbuiten lopen.
13En zij greep hem aan, en kuste hem; zij sterkte haar aangezicht, en zeide tot hem:
 sterkte Of, verstijfde; dat is, zij legde de schaamte af, was stout, en deed [gelijk men zegt] een planken aangezicht aan. Vergelijk de aantekening Deu 28:50 . Anders: vergaderde.
14Dankoffers zijn bij mij, ik heb heden mijn geloften betaald;
 Dankoffers Zie van deze Lev 3:1 , van welke zij, die deze den Heere toebrachten, hun deel hadden; waarvan zij alsdan met hunne vrienden vrolijk waren. Of, dankofferen waren op mij; dat is, belofte van dankofferen te doen.
,
 geloften Zie Lev 7:16 .
,
 betaald; Dat is, volbracht wat ik beloofd heb. Zie Psa 50:14 , en Psa 61:9 , en Psa 65:2 ; Nah 1:15 .
15Daarom ben ik uitgegaan u tegemoet, om uw aangezicht naarstiglijk te zoeken, en ik heb u gevonden.
 naarstiglijk Het Hebreeuwse woord betekent wel eigenlijk iets in den morgenstond zoeken; maar het wordt voor alle naarstige zoekingen genomen. Zie Job 7:21 , want hier wordt niet gesproken van den morgen, maar van den avondstond.
16Ik heb mijn bedstede met tapijtsieraad toegemaakt, met uitgehouwen werken, met fijn linnen van Egypte;
 tapijtsieraad Het Hebreeuwse woord, hetwelk alleen hier en onder Pro 31:22 gevonden wordt, schijnt te betekenen enig bedsieraad, als kostelijke tapijten en kunstig toegemaakte dekens, waarmede de bedden, niet alleen bedekt, maar zonderling opgepronkt werden.
,
 met uitgehouwen Versta, graveringen en insnijdingen, die tot een sieraad aan de koets, waarop het bed lag, kunstiglijk ingekerfd en ingehold waren.
,
 fijn linnen Hebreeuws, snoer, of draad, waardoor sommigen verstaan zeer fijn, wit en kostelijk lijnwaad, dat zulke draden gemaakt werd en tot het bed behoorde; vergelijk Gen 41:42 ; 1Ki 10:28 , en onder Pro 31:22 . Eenigen houden dat deze snoeren, of koordjes, die zeer kostelijk waren, liepen tussen de tapijten of behangsels, om een onderscheid te maken tussen de figuren, die daarop mochten gestoken of geweven zijn. Anderen menen dat de koets tot een sieraad met deze kostelijke snoeren is omvlochten geweest.
17Ik heb mijn leger met mirre, aloë en kaneel welriekende gemaakt; 18Kom, laat ons dronken worden van minnen tot den morgen toe; laat ons ons vrolijk maken in grote liefde.
 dronken Vergelijk boven Pro 5:19 , en de aantekening daarop.
,
 grote liefde Hebreeuws, liefden, in het getal van velen.
19Want de man is niet in zijn huis, hij is een verren weg getogen;
 de man Zij zegt dit met verachting van haar man, alsof hij haar man niet meer ware; gelijk zij ook daarom terstond zegt, in zijn huis, voor het huis.
,
 een verren weg Hebreeuws, een weg uit verre; dat is, een verre weg, alzo Jer 31:10 . Eilanden uit, of van verre; dat is, die vergelegen zijn.
20Hij heeft een bundel gelds in zijn hand genomen; ten bestemden dage zal hij naar zijn huis komen.
 een bundel Dit zegt hij tot een teken dat hij lang weg zou blijven.
,
 in zijn hand Dat is, met hem. Zie 2Sa 8:10 en 2Ki 5:5 .
,
 ten bestemden Dat is, dien hij mij gezet heeft, en die nog op lang na niet is verschenen. Zie van het Hebreeuwse woord Psa 81:4 , en de aantekening.
21Zij bewoog hem door de veelheid van haar onderricht, zij dreef hem aan door het gevlei harer lippen.
 bewoog Hebreeuws, deed hem afwijken, of neigde hem.
,
 onderricht, Het Hebreeuwse woord betekent wel meest een goed onderwijs, of leer, waardoor men tot wijsheid en deugd geleerd wordt, boven Pro 1:5 , maar hier, in het kwade genomen zijnde, is het zoveel als een bedriegelijke en met schone woorden aanlokkende beprating, waardoor iemand tot zijn nadeel verleid wordt.
,
 de vleiing Anders ook genaamd lippen der vleiing; Psa 12:3-4 . Hebreeuws, smedigheid, of gladheid harer lippen.
22Hij ging haar straks achterna, gelijk een os ter slachting gaat, en gelijk een dwaas tot de tuchtiging der boeien.
 gelijk een dwaas In het Hebreeuws zijn de woorden omgezet, aldus: Gelijk de boeien tot de tuchtiging der dwazen; dat is, gelijk de dwaas tot de kastijding der boeien, te weten, gaat, dat is om met de boeien gekastijd te worden. Anders: gelijk de dwaas met de boeien der tuchtiging.
,
 de tuchtiging Het Hebreeuwse woord betekent niet alleen de onderwijzing, die geschiedt met woorden, gelijk boven Pro 1:2 en Pro 16:22 , enz., maar ook de kastijding, die geschiedt met dadelijke straf, gelijk onder Pro 22:15 , en Pro 23:13 ; Jer 30:14 ; Eze 5:15 .
23Totdat hem de pijl zijn lever doorsneed; gelijk een vogel zich haast naar den strik, en niet weet, dat dezelve tegen zijn leven is.
 de pijl Dat is, een felle, scherpe en zeer diepgaande en doordringende plaag of straf. Zie Deu 32:23 , en Job 6:4 .
,
 zijn lever Dat is, zijne begeerlijkheid met rampzaligen lust ontstak, zijn lichaam met ongezondheid verdierf en zijn geest met het gevoel van Gods toorn beroerde.
,
 tegen zijn leven Te weten, opgehangen, geleid, of uitgespreid, om hem het leven [Hebreeuws, ziel ] te benemen.
24Nu dan, kinderen, hoort naar mij, en luistert naar de redenen mijns monds.
 kinderen, Zie boven Pro 1:8 .
25Laat uw hart tot haar wegen niet wijken, dwaalt niet op haar paden.
 wegen Dat is, manier van leven, doen en laten, handel en wandel. Zie Gen 6:12 . Neem in denzelfden zin het volgende woord paden.
26Want zij heeft veel gewonden nedergeveld, en al haar gedoden zijn machtig vele.
 haar gedoden Dat is, die zij gedood en omgebracht hebben.
,
 machtig Anders, sterk; dat is, kloek, naar het lichaam in kracht, of naar den geest in wijsheid, of naar beiden, gelijk Simson, David, Salomo, enz. Het Hebreeuwse woord is voor velen in getal genomen Psa 139:17 ; Jer 5:6 , en Jer 15:8 ; voor machtige, of sterke, Gen 18:18 ; Exo 1:7 , Exo 1:9 ; Deu 7:1 .
27Haar huis zijn wegen des grafs, dalende naar de binnenkameren des doods.
 des grafs, Dat is, die naar het graf leiden. Anders, naar de hel; want het Hebreeuwse woord betekent beide. Zie Gen 37:35 ; beider betekenissen kunnen hier plaats hebben.
,
 des doods Niet alleen den lichamelijken, maar ook den geestelijken en eeuwigen.
Copyright information for DutSVVA